Ik was vorige week op de Midzomerkinderboekenborrel van de CPNB. Ik was daar omdat ik onder andere kinderboeken redigeer (op dit moment vooral voor De Fontein). Er was een heel programma in een snikhete tent. De Zilveren Griffels en Zilveren Penselen werden uitgereikt en er was een paneldiscussie over diversiteit in kinderboeken. En het gebrek daaraan. Een interessant en belangrijk onderwerp. Het panel was erg eensgezind: kinderboeken moeten veel diverser worden.
Ik begrijp die wens, al leken niet alle panelleden even goed op de hoogte te zijn van wat er al wél is en wordt gedaan. Hierdoor sloeg de sfeer in de tent op een gegeven moment helaas een beetje om. Tegen die tijd waren ze mij echter al kwijt, want mij viel vooral het gebrek aan diversiteit ín het panel op. En hoe weinig divers hun opvatting over diversiteit was. Er zaten daar vijf mensen op een rijtje, en alle vijf hadden ze het alleen maar over culturele diversiteit, over kinderen met een migrantenachtergrond of biculturele identiteit.
Natuurlijk willen kinderen die niet wit zijn, die bijvoorbeeld geen blond haar en grote blauwe ogen hebben, zichzelf ook terugzien op illustraties. Natuurlijk willen Nederlandse kinderen die afkomstig zijn uit andere culturen dan de oer-Hollandse protestants-christelijke cultuur (of hoe je die cultuur ook wilt omschrijven) ook graag verhalen lezen waarin ze zich kunnen herkennen. En ik geloof meteen dat er nog niet zoveel van die verhalen zijn. En dat iedereen in het panel het goed bedoelde.
Maar als je denkt aan diversiteit in kinderboeken, zou je ook kunnen denken aan boeken over kinderen met een ziekte of handicap, die in een rolstoel zitten, die doof of blind zijn. Aan kinderen met een andere genderidentiteit of seksuele identiteit. Aan kinderen die opgroeien in een bijzondere gezinssituatie. En dan vergeet ik vast nog allerlei kinderen. Boeken over al die kinderen zijn volgens mij net zo goed dun gezaaid, maar het hele panel sprak daar met geen woord over.
Dat raakte mij. Natuurlijk. Ik was zo’n kind dat zich vaak niet kon herkennen in kinderboeken. In meerdere opzichten. Ook al ben ik witter dan wit, met in Nederland geboren ouders en grootouders. Over mijn gezinssituatie waren niet veel boeken toen ik opgroeide, en over lesbische meisjes/vrouwen ook niet. Wat zeg ik, die zijn er nog altijd weinig. Dat vind ik nog steeds jammer, dat vind ik nog steeds vervelend, maar ik ben volwassen. Ik weet in ieder geval dat dat niet betekent dat ik de enige ben (of zou dat moeten weten). En ergens voel ik me ook medeverantwoordelijk voor het gebrek aan die boeken, want ik zou ze zelf kunnen schrijven en/of zoeken. Ik loop overigens ook nog altijd rond met vage plannen om dat te gaan doen. En daardoor kon ik voor mezelf nog wel denken: Jullie vertellen niet het hele verhaal, maar oké, ik red me wel.
Het motto van dit panel bleek echter vrij expliciet: ‘Alle kinderen in Nederland moeten zich kunnen herkennen in kinderboeken.’ Verschillende panelleden spraken daarbij ook over hun eigen kinderen. En toen kon ik alleen nog maar denken: En mijn kind dan?
Hoeveel boeken zijn er over kinderen met twee moeders? Heel, heel weinig. Je moet de slecht verkrijgbare boeken die (semi) in eigen beheer zijn uitgegeven er maar bijtellen, en misschien ook maar meteen de boeken over twee vaders. En dat ene waargebeurde verhaal over die twee pinguïns in een dierentuin in New York die altijd samen waren en op een dag een ei in hun verblijf vonden. En dan nog (boekentips altijd welkom).
Ik begrijp dat er verschillen zijn. Dat S. privileges heeft. Als mensen haar zien, als mensen haar horen spreken of haar naam lezen, zal ze niet direct opvallen. Ook samen met ons niet, want wij schijnen meestal prima door te kunnen gaan voor zussen of vriendinnen (vaak irritant, soms helaas noodzakelijk voor onze veiligheid). En wij zijn thuis in deze maatschappij. We begrijpen alle brieven, we kunnen haar helpen met haar huiswerk, als het moet kunnen we in discussie gaan met docenten of artsen. Ze mag mee op schoolkamp, we vieren kerst, noem het allemaal maar op. Als ze ouder wordt en steeds meer dingen zonder ons gaat doen, zal ze er alleen maar minder mee te maken hebben.
Toch zullen er altijd momenten zijn waarop ze opvalt. Waarop ze in de minderheid is. Ze zal vragen krijgen. We kunnen alleen maar hopen dat ze respectvol zijn. Waarschijnlijk zullen ze dat niet altijd zijn. In ons geval zijn ze dat niet altijd. We kunnen alleen maar hopen dat het daar zo’n beetje bij blijft.
Het is een heel andere manier van erbuiten staan, dat begrijp ik. Maar heb je het over alle kinderen, heb het dan ook over alle kinderen.