De laatste week voordat de dochter er was, werkte ik behoorlijk obsessief aan de trui. Waardoor ik de lace inserts ineens toch af had. Die moest je nat maken en opspannen voor je er verder mee ging. Prima. Omdat ik te krenterig ben om dingen aan te schaffen die daar daadwerkelijk voor zijn bedoeld, doe ik dat altijd of op een prikbord, of op van die foam-puzzelstukken waarmee je een hinkelbaan kunt leggen. Op het prikbord lag (en ligt nu nog steeds) de puzzel van Jan van Haasteren die ik hier al even noemde, en ik vermoed dat het sowieso te klein zou zijn, dus het werden de puzzelstukken (nu nog niet geconfisqueerd door de dochter).
Ik ben eigenlijk niet zo goed in opspannen, het lukt me vaak niet goed om het recht en netjes te krijgen. In dit geval ging het ook nog eens om twee verschillende onderdelen die even lang moesten worden. Nou, lang werden ze in ieder geval. Ik was prompt bang dat de genoemde afmetingen na het opspannen waren, in plaats van ervoor, zoals ik had begrepen. Dat stond echter niet in het patroon. Omdat de trui op zich voor mij was bestemd in plaats van voor een aap, besloot ik de lace inserts eerst nog maar eens nat te maken en ze vervolgens iets minder fanatiek op te spannen. Dat leek al wat te helpen, dus liet ik ze drogen, verwijderde de spelden en besloot maar gewoon verder te gaan. Het kant was best mooi strak geworden en de lengte leek nu oké. Met de Buik zat passen er toch voorlopig niet in, dus ik hoefde me niet te haasten. Handig ook om van alles op uit te stallen, zo’n bed op klossen in de kamer.
Nu kwam het moeilijke gedeelte: het creëren van de vorm van een trui met de lace inserts als uitgangspunt. Het kant vormt de bovenkant van de mouwen, daartussen moest natuurlijk een gat voor mijn hoofd komen en daaromheen dus de mouwen en de panden. Ik probeer altijd patronen te vinden waarbij ik achteraf zo min mogelijk onderdelen aan elkaar moet naaien. Bij dit patroon hoef je aan het eind alleen de naden van de mouwen te sluiten en boorden eraan te breien. Ideaal, maar het zorgt er wel voor dat de constructie nogal inventief is; je moet veel steken opnemen en verkorte toeren breien. Ik heb weinig tot geen ruimtelijk inzicht, dus het kostte me veel moeite om me voor te stellen hoe het zou worden. Met zoveel steken op de naald was dat ook heel lastig te zien. Er zat weinig anders op dan op het patroon te vertrouwen.
Gelukkig pakte dat goed uit. Er waren ook stukken waarbij je heel lang heen en weer moest breien, van de linkerpols naar de rechterpols en andersom. Kon ik weer een beetje op adem komen. Een deel daarvan heb ik zelfs nog gebreid terwijl ik al weeën had. Ik geloof dat ze tegen haar zeiden dat je weet dat je bevalling echt op gang is gekomen ‘when you don’t feel like knitting anymore’. Dat gold ook wel zo’n beetje voor mij.
Na de geboorte van de dochter heb ik er niet zoveel meer aan kunnen werken (ik typ deze blog ook terwijl ik haar regelmatig met een hand heen en weer rijd in de kinderwagen naast me :)), maar inmiddels ben ik toch al best een eind. Het hele middenstuk wordt rond gebreid, afwisselend twee toeren van kleur A en twee toeren van kleur B. Mindless TV knitting, noemt het patroon dat. Wat mij betreft nu ideaal, want makkelijk op te pakken en weer weg te leggen.