Rebecca had gevraagd of ik met haar studenten van Creative Writing aan de kunstacademie in Arnhem in gesprek wilde gaan over het redigeren van poëzie. En of ze dan een paar gedichten van mij mochten redigeren. Wanneer kun je zoiets nou doen? Ik anders nooit, dus ja, graag.
Ik vond wel dat het echt moest zijn. Natuurlijk hadden ze mijn bundel te lijf kunnen gaan, maar die is al af. Dan zou ik waarschijnlijk alleen maar bang zijn dat iemand een briljant idee zou opperen of een afschuwelijke fout zou ontdekken zonder dat ik er nog iets mee zou kunnen. En ik vond het in mijn master altijd vreselijk dat we zelden echt iets mochten doen. We werden vooral geacht dankbaar te zijn dat Beroemd Auteur X in onze les wilde komen en dat we zijn manuscript mochten lezen voor het boek in de winkel lag. En dat wás ook heel leuk en bijzonder, maar ze waren er altijd al een stuk verder mee dan de versie die wij te lezen kregen. Het was met mensen die echt bij uitgeverijen werkten, echte schrijvers, echte manuscripten, waar we dan voor spek en bonen iets over mochten zeggen. Alsof ze ons toch niet helemaal vertrouwden, hoe serieus we er ook mee bezig waren. Alsof wat wij erover te zeggen hadden nooit de moeite waard kon zijn.
Daarnaast was het nog steeds niet echt gelukt om te schrijven sinds ik mijn bundel aan het afronden was. Toen moest ik op een gegeven moment echt even stoppen met schrijven, met wachten op ‘dat ene briljante gedicht dat er nog bij moest’, omdat ik me moest concentreren op de teksten die er al waren, de laatste puntjes op de i moest zetten. En daarna was mijn bundel er, en toen kwam er even helemaal niets. Hoe moest ik verder na zo’n afgerond geheel? Het kwam dus heel goed uit dat Rebecca dit vroeg en dat ik vond dat ik met nieuw werk moest komen. Hopelijk lukt het ook nog eens als er niet twintig studenten op zitten te wachten, maar nu schreef ik in ieder geval relatief makkelijk drie nieuwe gedichten.
Ik wist niet zo goed wat ik ervan moest verwachten, maar toen ik er eenmaal was, vond ik het niet echt eng. Sommige studenten wel een beetje, terwijl ik mezelf niet zo angstaanjagend vind en ze daar toch hele dagen over elkaars teksten praten. Maar dit was natuurlijk eenrichtingsverkeer met een onbekende, dus ik snap het ook wel.
De dynamiek met een klas is natuurlijk heel anders dan met één redacteur. Zodra iemand zei: ‘Dit begreep ik niet, hier kon ik niks mee’, was er eigenlijk altijd wel iemand anders die zei: ‘O, ik dacht dat ze dit en dit bedoelde.’ Zodra iemand zei: ‘Dit vond ik niet zo mooi’, iemand anders: ‘Ik juist wel!’ Oké, en dan? Doorvragen is belangrijk, ik denk ook dat het gesprek bij het redigeren van poëzie nog belangrijker is dan bij proza, omdat je nu eenmaal vaker moet vragen aan de dichter: ‘Bedoel je dit, is dit het effect dat je beoogt?’ Ze zouden wat mij betreft nog wat minder terughoudend mogen worden als redacteurs. Natuurlijk is het eng om je mening te geven, zeker als die niet zo positief is. Natuurlijk moet je respectvol omgaan met teksten van iemand anders. Maar deze dichter zit meestal aan de andere kant van de tafel en kan echt wel wat hebben. Er mag gelachen worden en van mij hoeft heus niet iedere zin te beginnen met: ‘Misschien zie ik het wel helemaal verkeerd, maar…’ De meerwaarde van een redacteur is juist: zien wat de schrijver niet (meer) ziet. De redacteur kijkt er per definitie anders naar, dus vertel me maar gewoon wat je ziet!
De een had wat meer aanmoediging en verduidelijkende vragen nodig dan de ander, maar ze vertelden het uiteindelijk wel. En dat was enorm waardevol. Natuurlijk twijfelde ik soms alle kanten op (levensecht, al zeg ik het zelf!), maar er werden ook opmerkingen gemaakt waar ik meteen iets mee kon. Mensen die zó exact formuleerden wat ik in een eerder stadium geschrapt had omdat ik dacht dat het te expliciet zou zijn, dat het bijna griezelig was. Opmerkingen waardoor ik meteen wist: Dit moet erin. Of juist: Dit moet eruit. Ik kan weer verder en ik vond het heel leuk om te doen. Het was een goede dag.