G. Hogesteeger en R.A. Korving – De juffrouw van de telefoon
Dit boek stond al lang op mijn lijst, maar het is uit 1993, dus niet zo goed meer verkrijgbaar. Ik bleek het wel te kunnen lenen in de bibliotheek tegen een euro reserveringskosten, want het moest uit Veenendaal komen. Ik kreeg bericht dat het voor me klaarstond, dus ik ging naar de bibliotheek om het op te halen. Het afhalen werkt bij ‘mijn’ vestiging niet zo geweldig. Er mogen drie mensen tegelijk zijn, en je moet een mandje meenemen zodat je mee wordt geteld. Eerst moet je al moeite doen om de ongebruikte mandjes te spotten vanuit het halletje, en als je dan naar binnen gaat omdat er nog mandjes zijn, blijkt steevast dat er allerlei mensen zonder mandje rondlopen. Nu is dat mandje ook best loos, aangezien je niet bepaald een grote afstand hoeft af te leggen met je boeken. Je haalt ze uit de kast, zet ze op je pasje en vertrekt. Of dat is de bedoeling. Toen ik dit boek probeerde te lenen, verscheen op het scherm de mededeling dat het niet geschikt was voor zelfservice. Er hing ook een briefje met ‘Wij zijn er wel, druk op de bel!’ of iets dergelijks, dus ik drukte op de bel en wachtte af. Al snel kwam er een medewerkster aangesjokt, die onmiddellijk zei: ‘O, dat boek uit Veenendaal, nee, daar gaat het niet mee.’ Oké, als je dat al weet, waarom zet je het dan in de afhaalkast en wacht je tot ik erachter kom dat ik het niet mee kan nemen? Ik vond het niet erg klantvriendelijk (of coronaproof). Maar goed, ze zette het toen wel alsnog op mijn pasje.
Het was zeker een welbestede euro, het was alsof ik een tentoonstelling bezocht (wat nu natuurlijk niet kan in het echt), ook doordat er veel leuke foto’s in het boek staan. Het boek is dan ook ooit verschenen in het kader van een gelijknamige tentoonstelling in het voormalige PTT Museum. Het is gewoon fascinerend, zo’n verdwenen beroep uit een totaal andere wereld. Ik vond het ook erg grappig dat er aan het eind een stukje in stond over hoe het ‘nu’ (dus in 1993) was, ook dat is anno 2021 natuurlijk totaal achterhaald. De opbouw van het boek vond ik wel wat rommelig, een aantal keer ging ik opzoeken hoe iets werkte, terwijl dat later nog aan bod bleek te komen. En ik had graag meer gelezen van/over de geïnterviewde telefonistes. Ze worden wel geciteerd, maar steeds erg kort. Daarnaast worden ze alleen anoniem opgevoerd, dus erg persoonlijk wordt het nergens. Ik had veel meer willen lezen over hun leven, maar dat zal niet de insteek van het boek geweest zijn.
Wel een domper was dat de tekst op een bepaald punt nogal antisemitisch leek, en op een ander punt homofoob. Zo was er een vrouw, Betty Biegel, die een hoge positie had bij de PTT en zich bezighield met het testen van telefonistes en het ontwikkelen van trainingen en dergelijke. De psychometrie was toen in opkomst, en het was uitzonderlijk dat een vrouw zo’n hoge positie had bij de PTT. Het ging in de tekst voornamelijk over dat het zo’n moeilijk mens zou zijn geweest, en er werd gemeld dat haar onderzoeksmethoden na de oorlog nauwelijks nog werden gebruikt. Ze is gestorven in 1943. Ze was Joods. Goh, hoe zou het komen dat er na de oorlog niets meer van haar werd vernomen? Ik vond het heel vreemd dat ze dat ze haar lot zo in het midden lieten.
En dan was er de passage die ging over meeluisteren naar gesprekken. Uiteraard mochten telefonistes dat niet doen, maar deden ze dat soms wel. Gesprekken tussen geliefden hadden de voorkeur, en dan was er nog de overtreffende trap:
Een enkele keer deed ook het toezicht mee en luisterde ‘met rode oortjes’ naar de gesprekken tussen twee lesbische vrouwen.
‘Het toezicht’ moest er onder andere op toezien dat dit niet gebeurde, maar in zo’n situatie telden de regels natuurlijk niet, moeten die lesbische vrouwen maar niet met elkaar bellen. Of zo.
Judith Koelemeijer – Het zwijgen van Maria Zachea
Dit boek had ik volgens mij alleen al eens geluisterd, voorgelezen door Hanneke Groenteman. Het was vorig jaar het geschenkboek van Nederland Leest, waar ook die schrijfwedstrijd bij hoorde. De uitgave is voorzien van wat extra informatie, Koelemeijer schrijft bijvoorbeeld over hoe het nu met de familie gaat. Heel interessant, al hadden de reacties van lezers van mij niet gehoeven.
Dit is zo’n goed boek. Het gaat over een katholieke tuindersfamilie met dertien kinderen, van wie Koelemeijer er twaalf heeft geïnterviewd (een zoon overleed jong). In 1989 krijgt hun moeder een hersenbloeding en besluiten ze samen voor haar te gaan zorgen, wat uiteindelijk jarenlang blijkt te duren. Dat verhaal is verweven met hun jeugdherinneringen. De kinderen verschillen veel in leeftijd en hebben uiteraard hun eigen kijk op de gebeurtenissen. Ik vind de opbouw heel knap en ik houd erg van haar stijl, iedereen komt zo mooi tot leven en de historische informatie is er perfect in verwerkt. Als je haar andere boeken Anna Boom en Hemelvaart nog niet hebt gelezen, moet je dat zeker ook doen. Het is makkelijk om aan te haken bij haar oeuvre, want ze moet natuurlijk veel research doen voor haar boeken. Ik weet dat ze nu bezig is aan een boek over Etty Hillesum, daar ben ik ook erg benieuwd naar.
Splinter Chabot – Confettiregen
Soms wil ik een boek erg graag goed vinden. Splinter Chabot lijkt me zo sympathiek, ik vond hem zo leuk in Wie is de Mol en dit is letterlijk en figuurlijk een knalroze boek. M. was ook behoorlijk enthousiast, en toen las ik het en viel het me toch een beetje tegen. Deels komt dat denk ik doordat ik mezelf niet echt zie als de doelgroep. Ik had het idee dat het vooral voor jongeren is bedoeld. Er wordt over gezegd dat het zo’n belangrijk boek is omdat het laat zien hoe je (zelfs) in een tolerante omgeving met je seksualiteit kunt worstelen. Tja, als dat nieuws voor je is, dan lijkt het me een goed idee als je dit boek leest. Ik vond het ook lastig om me in de hoofdpersoon (die heet Wobie, maar het boek lijkt me sterk autobiografisch getint) te verplaatsen, het was me wat te elitair allemaal, en met drank overgoten. Ik vond het zeker leuk en interessant om te lezen, het komt authentiek over, maar ik werd niet weggeblazen. Dat kwam ook vooral door de stijl. Het zijn grote letters en korte hoofdstukken, dus dat vertekent een beetje, maar het boek had van mij echt wel wat dunner mogen zijn. Het staat vol vergelijkingen, en dan is het ook nog vaak zo dat hij eerst een aardige vergelijking maakt, dan nog twee mindere en het dan nog gaat uitleggen. Het dankwoord suggereert dat het eerst nog veel erger was. Als hij dat zelf al opmerkt, dan was het waarschijnlijk inderdaad erg. En ik weet als redacteur natuurlijk ook wel dat er grenzen zijn aan hoeveel je iemand kunt laten schrappen en dat je een auteur ook niet in een mal kunt/moet proppen waar hij niet in past. Maar toch. Voor mij als lezer was het wat te veel van het goede. Ik was trouwens wel ontroerd (ja, ik houd van dankwoorden, ja, ik lees die altijd) dat hij schreef dat hij bij ‘mijn vaders hand’ altijd alleen maar moest denken aan hoe hij de hand van zijn vader vasthield als ze samen naar school liepen. Dat verwijst naar de titel van het boek dat zijn vader Bart Chabot schreef over zijn eigen afschuwelijke vader. Het raakte me, terwijl ik dat boek niet eens heb gelezen. Het kan dus ook zonder extra uitleg!